- machine
- machine [maasĵien]〈v.〉1 machine ⇒ werktuig, toestel2 (motor)fiets3 locomotief4 apparaat ⇒ systeem5 ding ⇒ dinges♦voorbeelden:1 machine à courrier • briefopener; 〈ook〉brievensluiter 〈kantoormachines〉machine de guerre • belegeringswerktuigmachine à sous • gok-, speelautomaatmachine de traitement de texte(s) • tekstverwerker, wordprocessormachine à vapeur • stoommachinemachine infernale • helse machinemachine pneumatique • luchtpompmachine à calculer • rekenmachineécrire, taper à la machine • typenmachine à écrire • schrijfmachine〈pejoratief, figuurlijk〉 il n'est qu'une machine à fabriquer de l'argent • het enige dat hem interesseert is geld verdienenfaire machine (en) arrière • achteruit rijden; 〈figuurlijk〉terugkrabbelenmachine à laver • wasmachinemachine à pointer • prikklokmachine à tisser • weefgetouw〈figuurlijk〉 machine à tuer • killer3 machine électrique • elektrische locomotief5 machine administrative • administratief apparaat¶ une grande machine • een groot pompeus schilderijmachine à habiter • woonfabriekf1) machine, werktuig2) (motor)fiets3) locomotief4) apparaat, systeem5) ding
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.